Voor tekstschrijven moesten we een verhaal schrijven. We kregen als begin een zin en daarna moest je doorschrijven en mocht je niet stoppen. Tijdens het schrijven zou de leraar enkele woorden noemen die je in je verhaal moest verwerken. Hieronder mijn verhaal...
(de vetgedrukte woorden zijn de gegeven woorden).De rode envelopMet een wanhopige blik zag de vermoeid uitziende man de rode envelop op de deurmat vallen. De envelop viel met een smak op de grond. De man bukte zich langzaam en raapte de envelop op. Toen hij eindelijk weer zat keek hij met zijn grauwgrijze ogen naar de envelop. Hij twijfelde of hij de envelop wel open zou maken. Misschien kon hij beter wachten tot Ellen thuis kwam. Hij draaide de envelop om en om en bleef geboeid naar de afzender kijken. Er gingen twee uur voorbij. Hij dacht bij zichzelf ik kan hier niet zo blijven zitten, zal ik maar wat nuttigs gaan doen en de
wasmachine aanzetten. Hij ging naar boven en stopte de was in de wasmachine. Toen hij weer beneden was pakte hij de
koevoet en begon te ijsberen. Hij was zich er van bewust dat hij steeds wanhopiger werd. Hij ijsbeerde en ijsbeerde. Opdat moment ging krakend de voordeur open. De man zuchtte van verlichting. Hij dacht eindelijk is Ellen er. Maar hij vergiste zich, het was niet Ellen maar de thuishulp die nog even iets zou langs brengen. Hij draaide zich om en keek
verachtenlozend in de ogen van de thuishulp. Ze liet van schik het pakketje vallen dat ze in haar handen hield. Geschrokken sloeg ze haar hand voor haar mond en bracht moeizaam de volgende zin naar buiten: ‘wat zie je aan de
horizon?’ De man draaide zich om en verstijfde. Wat het tweetal aanschouwden was met geen woorden te omschrijven. Beide stamelde maar konden niet echt iets uitbrengen. Weer hoorde je de voordeur kraken. Dit keer kwam Ellen wel binnen. Ze zag wat er aan de hand was. Ze zag de envelop liggen en maakte deze open. Als of er niets gebeurd was pakte Ellen de handen van haar man en zei op fluistertoon: ‘het komt nu allemaal goed schat’.